enkelsokjes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • en·kel·sok·jes
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de enkelsokjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord enkelsok
    • Ik zag dat ze een joodse achternaam had, toen heb ik ervan gemaakt dat het twee kneuzen waren die elkaar opzochten: zij een beetje te dik en met pluizig haar waar ze zich voor schaamde, hij met jeugdpuistjes en witte enkelsokjes. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen