elektronicawinkel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • elek·tro·ni·ca·win·kel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord elektronicawinkel elektronicawinkels
verkleinwoord elektronicawinkeltje elektronicawinkeltjes

Zelfstandig naamwoord

de elektronicawinkelm

  1. (economie) winkel waar men elektronische apparatuur kan kopen
     De eigenaar kocht zijn droger in 1959 voor zijn elektronicawinkel in Bennekom, schrijft Omroep Gelderland. Voor die tijd een echt luxeartikel. De droger zorgde ook voor veel bekijks in de winkel, maar werd niet verkocht. De machine kwam uiteindelijk terecht bij de eigenaar van de winkel thuis.[1]
     Op school strandde Tom, vanwege zijn autisme. Hij kwam thuis te zitten, maar door een werkgelegenheidsproject is hij nu verkoper in een elektronicawinkel. Grote bedrijven gaan komend jaar specifiek op zoek naar mensen met autisme, omdat ze vaak uitzonderlijke kwaliteiten hebben.[2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 december 2021 Weblink bron “Klimaatbureau stuurt wasdroger uit 1959 met pensioen” (05-11-2015), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 december 2021 Weblink bron “Werken met autisme: 'dan raakt Tommetje in de war'” (30-12-2015), NOS