eigene
Uiterlijk
- ei·ge·ne
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eigene | - |
verkleinwoord | - | - |
het eigene o
- datgene wat typerend is
- Het eigene van deze streek gaat daarme wel verloren.
- datgene wat eigen bezit is
- Hij verkocht zowel het huis van zijn ouders als het eigene.
vervoeging van |
---|
eigenen |
eigene
- aanvoegende wijs van eigenen
- Het woord eigene staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.