eenentwintigt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • een·en·twin·tigt

Werkwoord

vervoeging van
eenentwintigen

eenentwintigt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eenentwintigen
    • Jij eenentwintigt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eenentwintigen
    • Hij eenentwintigt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van eenentwintigen
    • Eenentwintigt! 

Gangbaarheid