economiseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eco·no·mi·seert

Werkwoord

vervoeging van
economiseren

economiseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van economiseren
    • Jij economiseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van economiseren
    • Hij economiseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van economiseren
    • Economiseert!