drum

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[1] productie van drums
[2] drum
Uitspraak
Woordafbreking
  • drum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘slaginstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1934 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord drum drums
verkleinwoord drummetje drummetjes

Zelfstandig naamwoord

de drumm

  1. vat vooral van vloeistoffen als olie, olievat
  2. trommel van een drumstel

Werkwoord

vervoeging van
drummen

drum

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drummen
    • Ik drum. 
  2. gebiedende wijs van drummen
    • Drum! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drummen
    • Drum je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen