dooddrinken/vervoeging

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich dooddrinken
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	drink me dood (bijzin) me dooddrink	wij, we	drinken ons dood (bijzin) ons dooddrinken	ik	dronk me dood (bijzin) me dooddronk	wij, we	dronken ons dood (bijzin) ons dooddronken	ik	zal me dooddrinken	wij, we	zullen ons dooddrinken
2	jij, je	drinkt je dood (bijzin) je dooddrinkt	jullie	drinken je dood (bijzin) je dooddrinken	jij, je	dronk je dood (bijzin) je dooddronk	jullie	dronken je dood (bijzin) je dooddronken	jij, je	zal, zult je dooddrinken	jullie	zullen je dooddrinken
	u	drinkt zich/u dood (bijzin) zich/u dooddrinkt	u	drinkt zich/u dood (bijzin) zich/u dooddrinkt	u	dronk zich/u dood (bijzin) zich/u dooddronk	u	dronk zich/u dood (bijzin) zich/u dooddronk	u	zult zich/u dooddrinken	u	zult zich/u dooddrinken
	gij, ge	drinkt u dood (bijzin) u dooddrinkt	gij, ge, gijlieden	drinkt u dood (bijzin) u dooddrinkt	gij, ge	dronk u dood (bijzin) u dooddronk	gij, ge, gijlieden	dronk u dood (bijzin) u dooddronk	gij, ge	zult u dooddrinken	gij, ge gijlieden	zult u dooddrinken
3	hij, zij, het	drinkt zich dood (bijzin) zich dooddrinkt	zij, ze	drinken zich dood (bijzin) zich dooddrinken	hij, zij, het	dronk zich dood (bijzin) zich dooddronk	zij, ze	dronken zich dood (bijzin) zich dooddronken	hij, zij, het	zal zich dooddrinken	zij, ze	zullen zich dooddrinken
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich dooddrinkend				zich doodgedronken hebben			drink u/je dood, drinkt je dood			drinke zich dood (bijzin) zich dooddrinke