doe zaken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • doe za·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
zakendoen

doe zaken

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zakendoen
    • Ik doe zaken. 
  2. gebiedende wijs van zakendoen
    • Doe zaken! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zakendoen
    • Doe je zaken? 
  4. aanvoegende wijs van zakendoen


Gangbaarheid