diminutief

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • di·mi·nu·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verkleinwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1584 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord diminutief diminutieven
verkleinwoord diminutiefje diminutiefjes

Zelfstandig naamwoord

diminutief o

  1. verkleinwoord
    • In het Nederlands kennen we veel diminutieven zelfs als het over zeer grote dingen gaat zoals de zon. 
    • In het Nederlands gebruiken we het diminutief ook om dingen minder gevaarlijk te laten schijnen zoals bijvoorbeeld het monstertje. 

Gangbaarheid

41 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen