dijspier
Uiterlijk
- dij·spier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dijspier | dijspieren |
verkleinwoord |
- (anatomie) spier aan de achterzijde van het bovenbeen
- De Braziliaanse brokkenpiloot is hersteld van scheurtje in een dijspier. Voor Pato was het de dertiende blessure in twee jaar tijd.[2]
- De barre komt voornamelijk in beeld bij de dij- en biloefeningen. Heel elegant worden deze poses aan de houten stang alleen niet, want na een paar minuten op de bal van je voet je dijspieren ‘aanspannen en loslaten, aanspannen en loslaten’ beginnen de bovenbenen onstuimig te trillen. „Enjoy the pain” roept Nicole.[3]
- Het woord dijspier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dijspier" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 08 nov. 2012 Brokkenpiloot Pato weer fit
- ↑ NRC Anke Meijer 15 augustus 2015 Voor een Doutzen-lichaam
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be