dijenkletser
Uiterlijk
- dij·en·klet·ser
- In de betekenis van ‘grap die uitbundige reactie oproept’ voor het eerst aangetroffen in 1959 [1]
- samenstelling van dij en kletser met het invoegsel -en- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dijenkletser | dijenkletsers |
verkleinwoord |
- grap of iets anders waarom mensen heel hard moeten lachen
- Antropologen vragen hun ‘informanten’ graag naar grappen. De grappen die ik in the City hoor gaan over economen. ‘Er zijn drie soorten economen, zij die kunnen tellen en zij die dit niet kunnen.’ Het zijn geen dijenkletsers, maar ze zeggen wel iets, denk ik, want moppen zijn als succesvolle mentale virussen. Ze handhaven zich in een populatie doordat ze zich van brein tot brein weten voor te planten.[4]
- Het meest trots ben ik op mijn cartoons. Omdat niemand anders cartoons maakt die realistisch getekend zijn. Ik teken geen dijenkletsers, hooguit een glimlach. Ik doe alles op intuïtie en gebruik daarbij zelden iets uit mijn eigen leven - het is allemaal verzonnen.[5]
- Het woord dijenkletser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dijenkletser" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "dijenkletser" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dijenkletser op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 1 augustus 2013
- ↑ NRC Peter van Straaten 8 november 2012
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be