deontologisch
Uiterlijk
- de·on·to·lo·gisch
- afgeleid van deontologie met het achtervoegsel -isch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | deontologisch | deontologischer | |
verbogen | deontologische | deontologischere | |
partitief | deontologisch | deontologischers | - |
deontologisch
- met betrekking tot de deontologie
- Het woord deontologisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deontologisch" herkend door:
37 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be