decreteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·cre·teer

Werkwoord

vervoeging van
decreteren

decreteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decreteren
    • Ik decreteer. 
  2. gebiedende wijs van decreteren
    • Decreteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decreteren
    • Decreteer je?