decreteer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·cre·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
decreteren |
decreteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decreteren
- Ik decreteer.
- gebiedende wijs van decreteren
- Decreteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van decreteren
- Decreteer je?