deballoteert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·bal·lo·teert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
deballoteren |
deballoteert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deballoteren
- Jij deballoteert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deballoteren
- Hij deballoteert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van deballoteren
- Deballoteert!