déglinguer

Uit WikiWoordenboek

Frans

Uitspraak

Werkwoord

déglinguer

  1. (spreektaal) kapot maken, mollen [1]
  2. (spreektaal) irriteren, nerveus maken
    «Une marche militaire, ça m’déglingue
    Ik word nerveus van zo'n militaire mars.

se déglinguer

  1. (spreektaal) kapot gaan
    «Après que sa copine l'avait quitté, il s'est déglingué peu à peu.»
    Nadat zijn vriendin hem had verlaten is hij er langzaam aan kapot gegaan. [1]

Verwijzingen