crisisjaren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cri·sis·ja·ren
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de crisisjarenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord crisisjaar
  2. alleen meervoud (geschiedenis) jaren 30 van de 20e eeuw, toen er een wereldwijde economische depressie was
     Toen het in de crisisjaren niet goed ging met het bedrijf zijn mijn grootouders in een kleiner huis in Hengelo gaan wonen.[1]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 21 september 2020 Weblink bron
    Jannetje Koelewijn
    “‘Ik kom maar niet los van mijn familie’” (3 juli 2020) op nrc.nl op Wikipedia