coronavrij
Uiterlijk
- Geluid: coronavrij (hulp, bestand)
- co·ro·na·vrij
stellend | |
---|---|
onverbogen | coronavrij |
verbogen | coronavrije |
coronavrij
- (medisch) het niet besmet zijn met het coronavirus
- De man bleek na de coronatest coronavrij te zijn.
- (medisch) geen besmettingen met het coronavirus hebben
- Na alle strikte maatregelen werden er geen nieuwe coronagevallen ontdekt en verklaarde Nieuw-Zeeland zich coronavrij.
- (medisch) het niet hebben over het coronavirus en de gevolgen ervan
- Gisteravond was er voor het eerst sinds tijden weer een coronavrije talkshow op televisie.
- Het woord coronavrij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.