coronavrij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·ro·na·vrij
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen coronavrij
verbogen coronavrije

Bijvoeglijk naamwoord

coronavrij

  1. (medisch) het niet besmet zijn met het coronavirus
    • De man bleek na de coronatest coronavrij te zijn. 
  2. (medisch) geen besmettingen met het coronavirus hebben
    • Na alle strikte maatregelen werden er geen nieuwe coronagevallen ontdekt en verklaarde Nieuw-Zeeland zich coronavrij. 
  3. (medisch) het niet hebben over het coronavirus en de gevolgen ervan
    • Gisteravond was er voor het eerst sinds tijden weer een coronavrije talkshow op televisie. 

Gangbaarheid