convenieert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·ve·ni·eert

Werkwoord

vervoeging van
conveniëren

convenieert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van conveniëren
    • Jij convenieert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van conveniëren
    • Hij convenieert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van conveniëren
    • Convenieert!