contrariëren

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  contrariëren    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• con·tra·rië·ren, con·tra·ri·eren

Woordherkomst en -opbouw

• afgeleid van het Franse contrarier (met het achtervoegsel -eren)

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
contrariëren	contrarieerde	gecontrarieerd
zwak -d	volledig

Werkwoord

contrariëren

1. tegenwerken, dwars liggen

Afgeleide begrippen

• contrariant

Vertalingen

    1.   

Frans: contrarier (fr)

Gangbaarheid

• Het woord contrariëren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.