connecteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·nec·teert

Werkwoord

vervoeging van
connecteren

connecteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van connecteren
    • Jij connecteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van connecteren
    • Hij connecteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van connecteren
    • Connecteert!