confabuleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·fa·bu·leert

Werkwoord

vervoeging van
confabuleren

confabuleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van confabuleren
    • Jij confabuleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van confabuleren
    • Hij confabuleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van confabuleren
    • Confabuleert!