Naar inhoud springen

castigeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cas·ti·geert

Werkwoord

vervoeging van
castigeren

castigeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van castigeren
    • Jij castigeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van castigeren
    • Hij castigeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van castigeren
    • Castigeert! 

Gangbaarheid