capituleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·pi·tu·leert

Werkwoord

vervoeging van
capituleren

capituleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van capituleren
    • Jij capituleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van capituleren
    • Hij capituleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van capituleren
    • Capituleert!