breder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bre·der
Bijvoeglijk naamwoord
breder
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van breed
- ▸ 'Dit kan dus niet,' mompelde hij toen hij de bedragen las. Toen Jeroen de bedragen nogmaals bij elkaar optelde, kwam hij echter tot dezelfde eindconclusie. 'Dit kan dus wél. ' De glimlach op zijn gezicht werd breder.[1]