boordevol

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boor·de·vol
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘helemaal vol’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • samenstelling van  boord  en  vol  met het invoegsel -e- 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen boordevol boordevoller boordevolst
verbogen boordevolle boordevollere boordevolste
partitief boordevols - -

Bijvoeglijk naamwoord

boordevol

  1. het tot aan de rand (boord) toe gevuld zijn
    • In de boordevolle trein was geen zitplaats meer vrij. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen