bobsleet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bob·sleet

Werkwoord

vervoeging van
bobsleeën

bobsleet

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bobsleeën
    • Jij bobsleet. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bobsleeën
    • Hij bobsleet. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bobsleeën
    • Bobsleet!