blonk uit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- blonk uit
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitblinken |
blonk uit
- enkelvoud verleden tijd van uitblinken
- Ik blonk uit.
- Jij blonk uit.
- Hij, zij, het blonk uit.
- Ik blonk uit.
- ▸ Alles was even modern en het personeel blonk uit in gastvrijheid.[1]
Gangbaarheid
- Het woord blonk uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.