blonk uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blonk uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitblinken

blonk uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitblinken
    • Ik blonk uit. 
    • Jij blonk uit. 
    • Hij, zij, het blonk uit. 
     Alles was even modern en het personeel blonk uit in gastvrijheid.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen