Naar inhoud springen

blieve

Uit WikiWoordenboek
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blieve
bleef
gebleve
klasse 1 volledig

blieve

  1. blijven
    «Ich blief hie wónne waad ouch bäörtj.»
    Ik blijf hier wonen, wat er ook op mijn pad komt.
  2. wachten
    «Blief èn doe zöls óntvange.»
    Wacht en je zult ontvangen.