bivakkeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bi·vak·keert

Werkwoord

vervoeging van
bivakkeren

bivakkeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bivakkeren
    • Jij bivakkeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bivakkeren
    • Hij bivakkeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bivakkeren
    • Bivakkeert!