bezoldigt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zol·digt

Werkwoord

vervoeging van
bezoldigen

bezoldigt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezoldigen
    • Jij bezoldigt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezoldigen
    • Hij bezoldigt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bezoldigen
    • Bezoldigt!