bezigt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zigt

Werkwoord

vervoeging van
bezigen

bezigt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezigen
    • Jij bezigt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezigen
    • Hij bezigt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bezigen
    • Bezigt!