bewapent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wa·pent

Werkwoord

vervoeging van
bewapenen

bewapent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewapenen
    • Jij bewapent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewapenen
    • Hij bewapent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bewapenen
    • Bewapent!