betitelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ti·telt

Werkwoord

vervoeging van
betitelen

betitelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betitelen
    • Jij betitelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betitelen
    • Hij betitelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van betitelen
    • Betitelt!