beteugelt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·teu·gelt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
beteugelen |
beteugelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beteugelen
- Jij beteugelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beteugelen
- Hij beteugelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beteugelen
- Beteugelt!