beschadigt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·scha·digt

Werkwoord

vervoeging van
beschadigen

beschadigt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschadigen
    • Jij beschadigt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschadigen
    • Hij beschadigt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beschadigen
    • Beschadigt! 
     Hiermee beschadigt u mensen die dit niet hebben verdiend.[1]

Verwijzingen