beroept

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·roept

Werkwoord

vervoeging van
beroepen

beroept

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beroepen
    • Jij beroept. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beroepen
    • Hij beroept. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beroepen
    • Beroept!