benoemt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·noemt

Werkwoord

vervoeging van
benoemen

benoemt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benoemen
    • Jij benoemt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benoemen
    • Hij benoemt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van benoemen
    • Benoemt!