belommert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·lom·mert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
belommeren |
belommert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belommeren
- Jij belommert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belommeren
- Hij belommert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van belommeren
- Belommert!