beitelvormig
Uiterlijk
- bei·tel·vor·mig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | beitelvormig | beitelvormiger | beitelvormigst |
verbogen | beitelvormige | beitelvormigere | beitelvormigste |
partitief | beitelvormigs | beitelvormigers | - |
beitelvormig
- de vorm hebben van een beitel.
- De haasachtigen hebben aan weerskanten achter elkaar staande snijtanden. De voorste groot, breed en beitelvormig met aan de voorzijde een lengtegroef.
- Het woord 'beitelvormig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.