behuisd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·huisd
Woordherkomst en -opbouw
  • vervoeging van behuizen: de stam met de uitgang -d, zonder ge- vanwege voorvoegsel

Werkwoord

vervoeging van: behuizen…
verbogen vorm: behuisde

behuisd

  1. voltooid deelwoord van behuizen
stellend
onverbogen behuisd
verbogen behuisde
partitief behuisds

Bijvoeglijk naamwoord

behuisd

  1. ~~ behuisd zijn: van een woning of gebouw voorzien zijn met de ~~ eigenschap
    • Het Nederlands Blazers Ensemble heeft er inmiddels verschillende op zijn naam staan: pocketopera’s. Dat zijn beroemde opera’s in een radicale bewerking die misschien niet in je broekzak past, maar wel in bescheiden behuisde theaters. Deze versie van Mozarts Don Giovanni, opera aller opera’s, duurt een uurtje (i.p.v. drie) en volgt één verhaallijn: de wraak van Donna Anna op de onverbeterlijke verleider Don Giovanni.[1] 
  2. voorzien zijn van een huis
    • Drewerd of Drewerderhof is een behuisde wierde bij Garrelsweer (gemeente Loppersum). 
Antoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. NRC Joep Stapel 27 januari 2017
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be