beeft
Uiterlijk
- beeft
vervoeging van |
---|
beven |
beeft
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beven
- Jij beeft.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beven
- Hij beeft.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beven
- Beeft!
- ▸ Maar het valt hem zwaarder dan verwacht: de eerste dagen transpireert hij als waren zijn klieren veranderd in lekkende kranen, daarbij is hij misselijk en beeft hij de hele dag door, krijgt het snikheet en dan weer stervenskoud, en dat terwijl hij onbedaarlijk trilt.[1]
- Het woord beeft staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Safae el Khannoussi“Oroppa” (2024), Uitgeverij Pluim
, ISBN 9789493339125