beaufort

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

6 beaufort op zee: grote golven, schuimplekken, vrij veel opwaaiend schuim
Uitspraak
Woordafbreking
  • beau·fort
Woordherkomst en -opbouw
  • vernoemd naar de Ierse officier Francis Beaufort
enkelvoud meervoud
naamwoord beaufort
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de beaufortm

  1. eenheid van windkracht
    • Na ruim tien uur was ik in weer in Leeuwarden. Maar één ding wist ik ook zeker: zo’n goeie Elfstedentocht zou ik nooit meer rijden. Want hoe lang zou de volgende op zich laten wachten? Dat besefte ik des te meer die vierde januari 1997. Met mijn schaatsmakkers uit de studententijd hadden we ons de avond tevoren zoals gebruikelijk weer volgegeten met pasta. Maar we waren nerveuzer dan anders. Niet alleen omdat we intussen ouder waren geworden. De windverwachting van het KNMI was opgeschroefd van 4 naar 6 beaufort, uit het oosten. Dat betekende vanaf Stavoren tot Dokkum 110 kilometer vrijwel onafgebroken schaatsen tegen een snijdende wind. [1] 

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC Hans Buddingh' 3 januari 2017