bauscht aa

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • bauscht aa
Woordherkomst en -opbouw

verbinding van  bauscht  en aa

Werkwoord

du bauscht aa

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van aabaue

Werkwoord

du bauscht aa

  1. tweede persoon enkelvoud toekomende tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van aabaue