basketbalt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bas·ket·balt

Werkwoord

vervoeging van
basketballen

basketbalt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van basketballen
    • Jij basketbalt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van basketballen
    • Hij basketbalt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van basketballen
    • Basketbalt!