balanceert uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·lan·ceert uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitbalanceren

balanceert (...) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbalanceren
    • Jij balanceert uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbalanceren
    • Hij balanceert uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitbalanceren
    • Balanceert uit! 

Gangbaarheid