bakabana

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·ka·ba·na
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Sranantongo [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bakabana bakabana's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bakabana

  1. (voeding) banaan gebakken in deeg
     En in landen als Suriname snappen ze dat de banaan ook prima als smaakmaker bij een vol bord met pittige bami past in de vorm van bakabana (gebakken in deeg). Bananenpannenkoeken kennen ze ook over de hele wereld.[2]
     De bakabana met pindasaus(€1,75) is redelijk, een ­dikker en knapperig deegjasje had hem echter niet misstaan. Maar de pindasaus maakt alles goed: o, wat is die goddelijk, met lekker veel stukjes noot erin.[3]

Gangbaarheid

24 % van de Nederlanders;
13 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. bakabana op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    Stefan ten Teije
    “Een ode aan de banaan” (18-04-2018), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron
    Monique van Loon
    “Floor’s Surinaamse Catering levert comfortfood zonder poespas” (18-04-2018), Het Parool
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be