aviveert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • avi·veert

Werkwoord

vervoeging van
aviveren

aviveert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aviveren
    • Jij aviveert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aviveren
    • Hij aviveert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van aviveren
    • Aviveert!