arrasar
Uiterlijk
- a·rra·sar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
arrasar |
arrasaba |
arrasado |
volledig |
arrasar
- onovergankelijk opklaren (van de hemel)
- overgankelijk vernietigen, verwoesten (met de grond gelijk maken)
- nivelleren, gelijk maken
- kaalvreten (van dieren)
- tot aan de rand vullen
- arrasar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española