ambeteert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- am·be·teert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ambeteren |
ambeteert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ambeteren
- Jij ambeteert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ambeteren
- Hij ambeteert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ambeteren
- Ambeteert!
Gangbaarheid
- Het woord ambeteert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.