alomtegenwoordig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·om·te·gen·woor·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen alomtegenwoordig alomtegenwoordiger alomtegenwoordigst
verbogen alomtegenwoordige alomtegenwoordigere alomtegenwoordigste
partitief alomtegenwoordigs alomtegenwoordigers -

Bijvoeglijk naamwoord

alomtegenwoordig

  1. overal aanwezig

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be